Het was Bevrijdingsdag. Op het bankje voor de koffiezaak keek ik naar de voorbijtrekkende uitzinnige wolkenpartij. Ik verdween in die opgeblazen wolken en dacht aan mijn familiegeschiedenis.
Bijna honderd jaar geleden vond in mijn familie een romanesk oorlogsdrama plaats. Er is niet veel over bekend, omdat er over die familiegeschiedenis niet wordt gepraat.
Mijn overgrootvader moest weg uit zijn geboortedorp. Het was er niet meer veilig voor hem en zijn gezin. Hij had de kant gekozen van de bezetter: de Spanjaard. Hij vluchtte de bergen in. Op een verlaten heuvel, onder het toeziend oog van een Spaans wachtershuis, bouwde hij een nieuw leven op. Het wachtershuis gaf veiligheid. Ook de mythe dat in het bos achter overgrootvaders huis spookte, zorgde ervoor dat hij met rust werd gelaten.
De vader van mijn overgrootvader koos de kant van de Noord-Marokkaanse bevrijdingsbeweging: de Riffijnen. Betovergrootvader vocht tegen de Spaanse bezetter. Hij werd op het slagveld getroffen door een kogel. In zijn hoofd. Of hij begraven is of stuk gegeten door aasgieren, weet niemand.
Naarmate ik ouder word, begint de noodzaak om het oorlogsverhaal van vader en zoon te onderzoeken steeds belangrijker te worden – er zijn veel onbeantwoorde vragen. Maar bij wie moet ik zijn?
Het valt op hoe onbelangrijk familiegeschiedenissen zijn binnen families zoals de mijne. Daartegenover staan gedetailleerde religieuze historietjes, we weten wat voor kleren dé profeet droeg, welk eten hij lekker vond, de namen van zijn vrouwen, én hoe hij zijn tanden schoonhield. Maar van onze verhalen maken we geheimen.
Ik heb een achteroom en op zijn handrug zitten een aantal brandvlekken, die door hem zijn aangebracht. Hij probeerde het liefdesverdriet in zijn hart te vergeten door brandende sigaretten op de bovenkant van zijn linkerhand uit te drukken. Je kunt minnepijn willen misleiden, maar dat is zelfbedrog, net als de wens om de eigen geschiedenis te vergeten.