Er is iets geknapt maar ik ben niet kapot.
De beloofde multiculturele samenleving is er nooit gekomen, ervaart schrijver Asis Aynan eens te meer nu hij vader is geworden. Een essay over vervreemding, segregatie, bubbels én vertrouwen.
De belofte
Sinds de geboorte van onze kinderen voel ik mij weer migrant. Met migrant bedoel ik niet iemand die ergens anders vandaan komt, maar dat je er niet bij voelt horen omdat de anderen vinden dat je ergens anders vandaan komt. Dat gevoel van er niet bij horen, was in mijn kindertijd op de basisschool het sterkst en ebde na mijn adolescentie langzaamaan weg. Het geleidelijk verdwijnen daarvan was niet dat ik het ontgroeide of ervoor afstompte, maar ik voelde mij thuis in de belofte van de jaren negentig. Nederland zette varend op het kompas van tolerantie koers om een multicultureel land te worden. De overheidscampagne was destijds niet voor niets: Samen wonen, Samen leven.
Wanneer we doorspoelen naar het moment dat mijn vriendin met Hollands-Friese roots en ik ouders zijn van twee kinderen, waarvan de eerste na de zomer naar de basisschool gaat, moet ik bekennen dat ik die jarennegentigbelofte of niet heb begrepen of ik ben voor de gek gehouden. Misschien is het ook zo dat je de wereld door de ogen van je kinderen beter, meer lucide beziet. Want nu ik vader ben geworden, voel ik mij om de volgende redenen dus weer migrant.
Na de geboorte van ons eerste kind ontving ik een mail van het consultatiebureau met de vraag of ik een vragenlijst wilde invullen om hun kwaliteitszorg te verbeteren.
Maar natuurlijk.
Ik werd naar een website gedirigeerd waar ik aan hen verzoek kon voldoen. Ik zag op de website dat de informatie ook in enkele andere talen beschikbaar was. Ik drukte voor de grap op een Marokkaans vlaggetje en kwam in de jaren tachtig terecht; de periode waar ik vervreemd werd van mijn klasgenoten en een leerachterstand opliep omdat ik op de basisschool tijdens het reguliere onderwijs uit de klas werd gehaald om ergens anders in het gebouw onderricht in de Arabische taal te krijgen. Ik heb destijds als ukkepuk gezegd dat ik dat niet wilde en het niet onze taal was, maar er werd niet geluisterd. De Nederlandse staat en haar instanties wisten dat Marokko een dictatuur was en dat het de Berberse taal en cultuur onderdrukte én dat het overgrote deel van de Marokkanen die naar Nederland vluchtte Berbertalig was. Toch nam de overheid het advies over van een onderwijsattaché van het Ministerie van Onderwijs, die zelf noch het Arabisch, noch het Berbers (Tamazight) beheerste, over om duizenden kinderen Arabisch te leren.
Afgezien dat in Marokko geen Arabieren wonen, zijn de Nederlanders met Marokkaanse wortels hier al zo lang gevestigd, waarom moeten zij tot op de dag van vandaag nog in een andere taal dan de Nederlandse aangesproken worden? Het is een schijninclusie, want ze maakt je juist zó anders, dat je er de ander van wordt. Ik mailde het consultatiebureau met de vraag waarom voor een dergelijke communicatiestrategie was gekozen. Een medewerkster mailde terug dat uit onderzoek bleek dat de meeste Marokkanen Arabischtalig zijn.
Toen ik de consultatiemedewerkster terugmailde of ik dat wetenschappelijke werk mocht lezen, moest ze bekennen dat het geen onderzoek betrof, maar input van een collega.
Bij ons thuis worden er twee talen gesproken. De ene is Nederlands en met mijn zoon en dochter spreek ik Riffijns – een van de vele Noord-Afrikaanse talen. Ik kan niet uitleggen waarom ik dat doe. Ik doe dat gewoon. Net als de gierzwaluw ieder jaar naar Afrika vliegt om vervolgens terug te keren. Maar zo gewoon is dat niet voor onze omgeving. Onlangs zei een vriend van de familie tegen mij dat ze wel begreep waarom ik dat doe; zodat mijn kinderen later met hun matties konden praten (we wonen nu in Amsterdam Nieuw West). Ik hield mijn mond en toen besloot ze met dat ze criminologie had gestudeerd en in een soortgelijke wijk onderzoek had gedaan.
Ik weet het, het was allemaal niet zo bedoeld, maar wat zijn onbedoelde bedoelingen? Sinds ik mij kan herinneren zijn er van die onbedoelde opmerkingen in gesprekken terechtgekomen. Het verbazende is dat ze zo makkelijk worden gemaakt.
Een nog grote bevreemding, die echt alles in mij deed kantelen, overviel mij toen ik na de geboorte van onze zoon met verlof ging. Als kersverse ouders leef je een heel ander dag- en nachtritme. Om de dagen niet als een uitgerekte kleverige kauwgom te beleven, wandelde ik urenlang met hem door de straten van onze vorige buurt. We woonden in een opgeruimde straat met van die boomperkjes, door de bewoners aangelegd, waar de bloemen en planten weelderig in groeien. Ook ik legde een boomtuintje aan dat ik met klein tuingereedschap onderhield. Het grootste deel bestond er uit koopappartementen. In de straat was een lagere school en in de uitloper ervan stonden er nog eens twee tegenover elkaar. Op alle drie de basisscholen zaten bijna alleen leerlingen waarvan de ouders of grootouders niet uit Nederland kwamen – terwijl in onze straat en daaromheen veel kinderen woonden waarvan hun families een langere geschiedenis in dit land kenden. Tijdens onze wandelingen merkte ik dat de ouders uit ons blok iedere ochtend de wijk verlieten om een quartier verder te rijden om hun kinderen naar die “betere” school te brengen.
In de wijk wordt hoog opgegeven over de superdiversteit ervan. De Irakese falafel, de Riffijnse olijfolie en de Turkse börek worden er bejubeld, maar je eigen kinderen in de klas bij die Nederlander met een Turkse, Riffijnse en Irakese achtergrond om zo samen te kunnen wonen en samen te leven is er niet bij.
Volgens de resultaten van het stembureau in de boomperkjesstraat bleek uit de vorige gemeenteraadsverkiezingen dat Groen Links, D66 en de PvdA veruit de grootste partijen waren in ons kiesdistrictje; van de 568 uitgebrachte stemmen gingen er 386 naar die drie partijen. En geen van hun programma’s bevat gescheiden onderwijs als programmapunt. Sterker, het zijn partijen die voor integratie staan én iedere ochtend die witte vlucht uitvoeren is het tegenovergestelde, namelijk: segregatie.
Tijdens de lange wandelingen vroeg ik mij af hoe die witte scholen in zo een multiculturele stad konden ontstaan. In Amsterdam kent het basisonderwijs een inschrijfsysteem, dat op basis van loting wordt beslecht. Er kunnen minimaal vijf en maximaal acht voorkeursscholen worden ingevuld, waarin het postcodegebied bepalend is. Maar hoe kan dat systeem gekraakt worden, want een wijk verder fietsen is toch echt een andere postcode? Hou u vast. Een oud-buurman verklapte mij het geheim. Een basisschool kan een voorrangsconnectie creëren met een voorschool of kinderopvang. Vanaf het moment dat je zwanger bent kun je je ongeboren vrucht inschrijven op die ene kinderopvang die je toegang geeft tot de gewilde school. De wachttijden in Amsterdam zijn lang, maar met het inschrijven van de ongeboren vrucht heb je meer dan vier jaar de tijd om je kind op de gewenste kinderopvang te krijgen. En zit je kindje ondertussen op een andere crèche dan is dat geen enkel probleem. De wachttijd op de gedroomde opvang stapelt zich gestaag door. Inschrijven op een voorschool kan vanaf 1 jaar. En geloof me, de wachttijden zijn lang maar niet zó lang, dus de route lukt altijd. Als je kind op de gewenste voorschool/kinderopvang zit ben je binnen, want dan heb je voorrang tot je begeerde basisschool, waarmee die hele ‘betrouwbare’ loting best een farce genoemd kan worden. En de toezegging op de website van de gemeente Amsterdam dat er bij loting ‘vertegenwoordigers van schoolbesturen, medezeggenschapsraad, projectleiding en gemeente’ aanwezig zijn, maakt het een lachwekkende situatie. Want was ook alweer de reden voor het huidige systeem? Om een ‘duidelijke en eerlijke van aanmelding en plaatsing te garanderen’.
Oh ironie.
Is het fraude? Nee, het mag blijkbaar. Is het dubbel? Absoluut. Ik kan die dubbele moraal maar moeilijk verstaan.
Over onverstaanbaarheid gesproken. Toen iemand tijdens de zwangerschap van ons tweede kindje zei dat het toch niet de bedoeling kan zijn dat mijn vriendin haar eerste niet kan verstaan, omdat hij destijds meer Riffijnse dan Nederlandse woordjes sprak, begon ik mij langzaamaan af te vragen wat er van die jaren negentig tolerantie was overgebleven die ons beloofde dat we een grote smeltkroes zouden worden, waardoor angst voor de ander zou oplossen.
à Propos, de reden dat mijn zoontje toen meer Riffijnse woordjes sprak, was omdat we samen meer activiteiten dan voorheen ondernamen, zodat mijn vriendin die zwanger was van de tweede meer rust kreeg.
Om de vraag te beantwoorden wat het moment is dat het zaadje gepland werd dat ik mij afvroeg wat er met die polderbelofte gebeurd is, moet ik terug naar de tijd dat mijn vriendin en ik nog geen kinderen hadden. Toen in de sterren bleek te staan dat onze liefde om nageslacht vroeg, zei ik tegen mijn vriendin dat als het ons gegund was om een nest op te bouwen ik mijn achternaam niet aan onze kinderen hoefde door te geven. En niet omdat ze betere kansen op de arbeidsmarkt te geven, wat verschillende mensen uit mijn omgeving tegen mij zeiden. Ja, de opmerkingen zijn niet van zijde, maar van het grofste schuurpapier.
De werkelijke reden: ik ben niet degene die het kind in zijn buik draagt, baart en zoogt, maar zij. De keuze om afstand te doen van mijn achternaam ontleende ik direct aan de discussies uit de jaren nul waarin het multiculturalisme streng werd bevraagd. In de krant, op de radio en tijdens al die debatten werden persoonlijke vragen gesteld over of de hoofddoek de vrouw onderdrukte, de voorhuidbesnijdenis wellicht verminking was, waar je nou begraven wilde worden, waarom die grote gezinnen en nog heel veel meer van dergelijke bevragingen over het privéleven.
Het waren vragen die ik verwelkomde omdat ze mij dwongen na te denken over een deel van mijn identiteit, die overdenkingen leidde meermaals tot keuzes die niet vanzelfsprekend waren omdat ik niet klakkeloos de wil en wensen van mijn ouders over de invulling van mijn leven volgde.
Maar we leven niet meer in een periode waarin de tijdgeest ons bevraagt. Het is een tijd van bubbels en daarin vindt bevestiging van het eigen gelijk plaats.
Het voortdurende falende beleid van de overheid van het niet luisteren naar de Groningse aardbevingsslachtoffers, het racisme van het Toeslagenschandaal en bij wettelijke inspraak wordt geen tegenspraak geduld. Het heeft allemaal het wantrouwen zo gevoed dat het ons in comfortabele bubbels heeft geblazen, maar bubbels zullen vroeg of laat knappen omdat het wangeloof is.
Bij mij is, zoals u heeft kunnen lezen, al heel lang iets geknapt. Dit is essay kun je daarmee als een residu lezen dat overbleef na een proces van verbazing, woede en verdriet. Maar ik ben niet kapot. Mijn vriendin en ik willen onze kinderen geen slachtoffer laten zijn van het wantrouwen van de huidige samenleving waarin men liever niet uit de eigen leefkring komt. Maar wat dan te doen? Het tegenovergestelde van wantrouwen is vertrouwen en dat ervoer ik in de jarennegentig. Daar gaan we naar terug. Het vertrouwen in de jarennegentigbelofte die de angst voor elkaar bestrijdt, dat is wat we meegeven aan onze kinderen.
Asis Aynan
Bovenstaand essay verscheen in Het Onderwijsblad van juni/juli 2025.
