30 juli 2014 woensdag
Fietspad
Na een dag lesgeven, besloot ik bij thuiskomst een rondje te wielrennen. Ik dacht aan mijn verdrietige tante in Marokko. Haar koe was overleden. Ontroostbaar, had mijn moeder gezegd. De dorpsstier werd langs gebracht om het wijfjesrund te bevruchten. Hij zag haar hoekige zwart-wit gevlekte achterwerk, werd hitsig en klom. Met een stoot kwam haar kop, in het piepkleine stalletje van leem, tegen de muur. Nek gebroken.
Op het fietspad naast de autoweg naderde een Vespa van links. Hij remde niet. En ik was te laat.
Bam!
Ik werd uit de klikpedalen gelanceerd en kwam op mijn rug en hoofd met helm terecht. Ik dacht niet meer aan mijn tante, maar aan haar koe, en verroerde mij niet.
De scooterjongen, amper 20, keek naar het rode asfalt waarop ik lag. ‘Ik reed niet harder dan 35’, kwam het er verdedigend uit. Iemand haalde hem weg. Een vrouw knielde. ‘Ik ben verpleegster’, zei ze geruststellend.
‘Maar je hebt gewone kleren aan.’ Ze lachte om mijn opmerking. ‘Ik ben altijd verpleegster, ook buiten werktijden.’ Ze luisterde naar de wonderlijke naam Zjenzjen. Met een hand hield ze mijn schouder vast, met de ander streelde ze mijn onderbeen. Links van mij had een man met hond zich bij het ongeval gevoegd, dat ik nu was. De bulterriër ging tegen mij aanliggen. ‘Ze doet je niets’, zei de man, die vertelde dat hij John heette. ‘Diesel beschermt je, toch, wijfie?’
Ik werd op een draagbaar geschoven. Vlak voordat de brancard de ambulance in werd geduwd, zag ik de Vespajongen ijsberen. Het leek iemand van wie de ouders, net als die van mij, uit Marokko kwamen. Ik vroeg mij af of hij zou vasten. De ramadan was een paar dagen eerder begonnen.
Mijn laatste ramadan was tien jaar geleden. November 2004. Het was een troebele tijd, al mijn herinneringen eraan zijn verbonden met mijn vader die aan een sterfbed begon dat 9 maanden duurde, en met de moord op Theo van Gogh.
De dag voor de moord werd ik uitgenodigd om als student in een panel mee te denken over het leven in de grote stad. In het forum zat ook een voorganger, die de Nederlandse taal niet machtig was. Hij sprak in het mij geliefde Berbers. Nog nooit had ik een imam recht in het gezicht gekapitteld. ‘Ga Nederlands leren en kom dan maar terug’, zei ik. Na het debat liet ik ondanks de grote trek de ramadansoep staan, omdat de organisator woedend was om mijn schoffering. De volgende dag belde dezelfde debatregelaar in paniek en bood alsmaar zijn excuus aan.
Tien jaar later weet ik nog altijd niet wat de sneer naar de imam te maken had met de moord op Van Gogh.
Aaf Brandt Corstius is met vakantie. Vijf columns lang wordt ze vervangen door schrijver Asis Aynan (Gebed zonder eind, Uitgeverij Jurgen Maas), die in deze korte reeks terugblikt op het jaar dat Theo van Gogh werd vermoord.