Gatti Jemna
De dag voor de gemeenteraadsverkiezingen in maart las ik in de berichtengroep van de familie op mijn telefoon dat onze oudtante was overleden. Ze heette Jemna, een naam die weinig meer voorkomt, en stamt uit een tijd die ik dankzij gedichten en overgeleverde sagen ken.
Haar geboortestreek Mhajar heeft in geen enkele roman als decor mogen dienen, al scheelde dat weinig. In 1959 was de Amerikaanse schrijver-componist Paul Bowles ernaar onderweg voor research en wilde hij geluidsopnames maken van de tamja, een fluit van jonge bamboe. Volgens Paul Bowles bestond er geen instrument ‘die het wezen van de afzondering zo volmaakt weet uit te drukken’. Hij raakte door ziekte niet in Jemna’s streek.
Wij noemden haar gatti (tante) Jemna. Ze werd in het noorden van Marokko rond 1930 geboren. Het oorlogsvuur tussen de Riffijnen en de Spanjaarden was enkele jaren daarvoor vanuit de lucht door mosterdgassen geblust – het yperiet zorgt nu als een wrede duivel vanuit de grond voor kanker.
De laatste keer dat ik mijn oudtante zag, is dertien jaar geleden. Ik kan mij weinig van die ontmoeting herinneren, omdat ik die periode het leven door een waas bezag. Mijn vader, haar neef, hadden we op een hels warme meidag in het sintjohannesbrooddal begraven.
Gatti Jemna en de andere vrouwen en meisjes van de familie keken vanaf een heuvel onder een vijgenboom toe hoe de mannen het begrafenisritueel uitvoerden. De horizon en ik trilden; de kim door de hitte en ik witheet dat de religieuze bureaucratie de vrouwen op afstand hield. Ik had mij de uitvaartplechtigheid anders voorgesteld, maar die gedachte bleek een fata morgana, net als mijn geloof.
‘Gatti Jemna is overleden,’ stond op het scherm van mijn telefoon. Ik wachtte, maar er kwam geen reactie, het verdriet bleef uit. Het zijn die mededelingen uit het verre familieoord die mij altijd in een vreemde staat brengen: tijding en stemming volgen elkaar niet direct op. Het is alsof die berichten mijn emotionele reactie in de wacht zetten, en mij eerst willen herinneren aan mijn migratieachtergrond.
Je zou denken dat de dagelijkse discussies in de politiek over migratie en identiteit het vuur van mijn achtergrond brandend hielden, maar die twisten zijn drassig geharrewar van ego’s. Een belangrijke reden die mij steeds verder van de politiek verwijdert, is dat ze het fenomeen landverhuizing voor eigen gewin uitbuit. Het gaat over de stekker die zogenaamd eerder uit de levensmachine van patiënten met een migrantenachtergrond wordt getrokken, Marokkaanse rotjochies door de knieën schieten, dat Sinterklaas wordt vermoord, we allemaal een beetje salafist zijn, en andere richtingloze woordenpraal.
Hoe meer van deze slecht zittende retoriek, hoe minder migrant ik mij voel. Terwijl ik onmiskenbaar migrant ben en wil zijn, en de enige plek waar dat op een oprechte manier mogelijk is, is in de verhalen uit dat verre familie oord, het zijn vertellingen die mij precies goed passen, zoals het volgende: de koe van mijn tante Helalia – het zijn net romantitels. Helalia stond op de uitkijk en wachtte op de dorpsstier, die zijn wekelijkse inseminatierondje maakte. De stier liep langs de olijvengaard, die al eeuwen in de familie is, de heuvel op en wandelde zijn beloning tegemoet. De koe stond nietsvermoedend te kauwen in haar stal, een ruimte iets kleiner dan de leefkamer van de oudtante, die er pal naast woonde en zelf nooit trouwde.
De dekbul was die ochtend onrustiger dan gewoon. Hij werd naar het verblijf geleid. De hoekige kont van de koe met haar dansende staart zette de zeven magen van de springstier in vuur en vlam en hij sprong. Maar van rijden kwam het niet; de arme koe stootte haar hoofd tegen de muur, brak haar nek en viel dood neer.
Toen ik van het bizarre tafereel hoorde, gebeurde er ook niets, terwijl ik de koe goed heb gekend en haar koude kwark bracht enige koelte tijdens de verzengende zomermiddagen. Enkele dagen later kwam het tragikomische nieuws echt aan: in de rij van de supermarkt overviel mij een lange, enge, luide lach. Ik liet de boodschappen achter en verliet hikkend van het lachen de buurtsuper, omdat ik een buurtgek leek.
De boodschap over gatti Jemna drong op de dag van haar overlijden die nacht in een droom tot mij door. Ze wandelde tussen de doornstruiken achter haar schapen aan. Ik herkende de oudtante aan haar witte jurk, de kleur die ze altijd droeg. In haar hand hield ze een lange bamboehalm vast, waarmee ze haar kudde de juiste kant op dirigeerde. Vanaf een veranda zag ik haar en het vee naderen, maar de hoedster en haar kudde hielden geen halt.
Ik opende mijn ogen, voelde een brok in mijn keel en koesterde de berichten uit het verre familieoord, die iedere keer mijn afkomst in het geheugen terugroepen. De letterlijke en figuurlijke afstand was verantwoordelijk voor het uitblijven van een directe reactie op het familiebericht. En die afstand tot mijn achtergrond wordt groter en groter, omdat het migratiemoment steeds verder weg komt te liggen en het nieuws en de verhalen drogen op door de laatste migratie, het overlijden van familieleden.
Op de ochtend van de gemeenteraadsverkiezingsdag hoorde ik een politicus alweer richtingloos over het migratievraagstuk oreren. Jaren nam ik verschillende analyses van politici serieus, maar ze hebben nergens toe geleid, behalve naar de somp. Door de droom over gatti Jemna begreep ik dat ik die dag een grote keuze moest maken.
Ik stak mijn nationaliteit in mijn binnenzak en begaf mij naar het kieslokaal. In het stemhokje koos ik ervoor mijn migratieachtergrond voor de politiek op te heffen. Mijn afkomst wordt met de jaren schaarser en zal vanaf nu uit de handen van de politicus blijven die al zo veel achtergrondschade op zijn geweten heeft. Hoe het opheffen ervan in politieke zin eruit ziet, en of het überhaupt kan, weet ik niet. Maar het heft in handen over mijn migratieachtergrond krijgen is van levensbelang.
Asis Aynan
Deze column verscheen in het tijdschrift Zemzem, 2018, (I)