Het bimbobox-exotisme
Toen Jurgen Maas (destijds nog geen uitgever) mij vroeg een paar keer per jaar een vrijwillige bijdrage te leveren aan het blad Zemzem stemde ik natuurlijk toe, dat doe je voor een vriend. Wie het periodiek niet kent: in de ondertitel staat dat het tijdschrift de onderwerpen Midden-Oosten, Noord-Afrika en de islam behandelt. Ik schreef over de multiculturele polder.
Ik leverde de ene keer een column in, dan weer een overpeinzing, soms een verhaal of een essay.
Jurgen Maas stopte als hoofdredacteur, omdat zijn uitgeverij te veel tijd in beslag nam. De nieuwe (hoofd)redactie kon, volgens mij, niet goed uit de voeten met de gevarieerdheid van mijn bijdrages. Ik begreep dat wel. Dus hield ik het voortaan bij de columnistiek.
Om nog uniformer te werken, kreeg ik voortaan het ‘overkoepelende thema’ gemaild.
Toen ik de opdracht ontving een column over gender te schrijven, mailde de hoofdredacteur dat mijn ingeleverde stuk niet bij de Arabische wereld aansloot. ‘Kan je daar iets aan doen?’ was de vraag.
Waarom vertel ik dit verhaal? Een dergelijk opgelegd exotisme is mij als schrijver zo vaak overkomen, dat ik zal proberen te laten zien hoe diep de bimbobox bij de ‘elite’ verankerd zit. Wie niet weet wat de bimbobox is, dat was een machine met aappoppen die op commando van een muntstuk een muziekstukje speelden, met bijhorend dansje. Als kind heb ik vaak voor de bak gestaan in de Fatima & Driss; zo noemden wij thuis de Vroom & Dreesman.
De hoofdredacteur dacht dat ik een Arabisch apie was en toen bleek dat ik dat niet was, moest ik alsnog dat pakje aantrekken en een apenbakkes opzetten. Ik kom straks terug op hoe die affaire afliep. Want ik kan mij voorstellen dat dit akkefietje te veel postzegel is om conclusies te trekken. Daarom zal ik een ander voorbeeld met meer afstand geven dat meer maatschappijconstructie, dan mij laat zien.
Sinds enkele maanden bestaat de sympathieke podcast Twiza, waarin allerlei gasten geïnterviewd worden die geïnteresseerd zijn in Noord-Afrika en de Berbercultuur; een soort audio Zemzem, maar dan gericht op Amazghiteit/Berbercultuur.
In een van de afleveringen interviewt presentator Abdeslam Oulad Sedik Marokko-historicus Herman Obdeijn, die als onderwijsattaché voor de Nederlandse ambassade in Marokko werkte en hij was coördinator minderhedenstudies (wat een naam!) aan de Universiteit van Leiden. Ik heb Obdeijn wel eens de hand geschud en hij kwam mij aardig voor. Het gaat mij dus werkelijk totaal niet om de persoon, omdat ik die simpelweg niet ken, net als het mij niet gaat om de mens achter de hoofdredacteur, maar om een van die processen in onze maatschappij onder de loep te nemen én te bekritiseren.
In het podcastgesprek komt een claim uit mijn boek Een erwt maakt nog geen snert aan de orde; dat de oorlog van het Marokkaanse koningshuis in 1958-59 tegen de Riffijnen de reden is van de massamigratie naar Europa en níet het wervingsakkoord voor arbeid tussen Marokko en Nederland uit 1969. Waarmee ik stelde dat je naast economische óók met politieke vluchtelingen te maken had en dat de term gastarbeider meer knisperend haardvuur impliceerde dan de hel die de jonge mannen ontvluchtten. De gevolgen van die verkeerde benadering betekende dat het overheidsbeleid gericht was op de gastarbeider en niet op de getraumatiseerde vluchteling. Heel simpel gezegd, dat betekende dat we voor de instellingen niet uit een dictatuur kwamen maar uit Duizend-en-een-nacht.
Obdeijn wuifde mijn claim in de podcast met een nonchalance weg die een historicus misstaat. Hij vond mijn verhaal veel te negatief. Obdeijn zag de mannen die uit de Rif vertrokken veel meer als ‘avonturiers’.
Avonturiers?! Alsof mannen als mijn vader na hun atheneum/baccalaureaat een tussenjaar namen om te onderzoeken wie ze nou echt waren. Om daar antwoord op te geven trokken ze met een ouderlijke toelage en hun backpack de wereld over en bleven hangen op de plek hangen waar de full moon party het gezelligst en de beach bucket drinks het lekkerst smaakten?
Het waren geen zielen zonder zorg! Het waren getourmenteerde jonge mannen die de honger, het geweld en al het andere kroost van Vader Oorlog in de ogen hadden gekeken.
Toen ik begon aan het schrijven van Eén erwt maakt nog geen snert las ik gelijktijdig (voor de zoveelste keer) de essays van wetenschapsfilosoof Karl Popper om mijn geest te slijpen. Misschien vond ik daarom de reactie van de wetenschapper Obdeijn op mijn claim teleurstellend.
Naar analogie van Karl Popper: Stel je voor dat je lange tijd hebt gedacht dat de mannen die in de jaren zestig vanuit de Rif naar Nederland kwamen avonturiers waren, maar nu komt iemand met een andere bewering; dat het ook politieke vluchtelingen zijn en hij ondersteunt dat met bewijzen, ervaringen en enigszins theorie, dan kun je in mijn beleving niets anders doen in de naam van de kennisgroei dan je eigen oorspronkelijke ideeën toetsen aan de nieuwe. Als je reactie wegwimpelen is, ben je van beton en onttrek je jezelf aan kritiek.
Het doet me denken aan een anekdote van de filosoof Voltaire. Een edelman rijdt op zijn paard langs een bedelaar, die om een aalmoes vraagt. De rijkaard te paard zegt tegen de drommel dat als hij zijn handen gebruikt hij die niet hoeft op te houden. “Ik vroeg om geld, niet om advies,” is de repliek van de zwerver.
Ik moet zeggen dat mijn bewering over de Riffijnse migratie echt niet zó origineel is. Oké, hij is niet te vinden in door de Marokkaanse staat gedicteerde geschiedenis van het land en ook heeft de wetenschap in deze gefaald, want bij mijn weten is er geen enkele migratiehistoricus of migratiesocioloog die mijn conclusies ook trok. Maar, echt, de Riffijnse song (en poëzie) van de afgelopen zestig jaar is gelardeerd en ondergedompeld in het thema migratie. En één van de migratieonderwerpen is de oorlog van ’58/59. De liederen worden overigens niet alleen gebruikt om het innerlijke gevoelsleven betekenis te geven, maar ook om de geschiedenis door te geven. Maar om hiervan op de hoogte te zijn, moet je wel de taal kennen, hé.
Vraag: Zou je een geschiedenis van Rwanda, Friesland, de Kabbyliërs of welk land, streek of volk dan ook kunnen schrijven zonder hun taal machtig te zijn?
Het kan ook zijn dat er iets anders speelt, want de historicus is betrokken bij een aantal projecten die op z’n minst tegen de wereld van de fantasie schuren. Obdeijn stond in 2005 aan de wieg van de goedbedoelde viering: Marokko en Nederland – Vierhonderd jaar betrekkingen. Blijkbaar was er een stuk archiefpapier waar dat uit bleek, maar Marokko was rond 1600 noch een staat, noch een rijk. Het bestond nog niet. En Nederland? Dat was een verenigde republiek van onafhankelijke staten. Dus tussen wie bestond er eigenlijk een relatie? Uiterst discutabel allemaal.
Hoe de goede bedoelingen van het betrekkingenjaar de realiteit geweld aandeden, toonde zich illustratief toen de Marokkaanse koninklijke familie weigerde naar de opening van het Marokko-Nederland-jaar in de Amsterdamse Nieuwe Kerk te komen. Omdat het boek van de expositie opende met een landkaart waar tussen Marokko en de Westelijke Sahara een grens liep.
Top, hoor, die betrekkingen.
De organisatie verving als de wiederweerga het boek waar een nieuwe kaart in zat, die in de ogen van de Marokkaanse staat wel klopte, namelijk: zonder grenslijn.
Maar echt gevoelig vond ik Obdeijns medewerking aan het kwade plan van Marokko om de Berber uit zijn (onvrijwillige) onderdanen te wissen. Het stuitende project heette het Zuiveren van de Marokkaanse tong en kan niet anders worden opgevat dan culturele genocide. Ik heb de laatste tijd vaak aan dat duivelse Marokkaanse plan gedacht, omdat ik in het nieuws hoorde over honderden anonieme graven van kinderen in Canada, die kindjes overleefden de esdoornbladgenocide van de staat om de oorspronkelijke Amerikaan uit hen te slaan niet en werden in het geniep begraven.
In Nederland werden kinderen van Riffijnse ouders niet doodgeslagen, maar op Nederlandse basisscholen wel onderworpen aan het Zuiveren van de Marokkaanse tong. Tijdens rekenen of taal werden we uit de les gehaald om de Arabische taal en cultuur te leren. Het was totale vernedering en verloedering, want als kind wil je er niet buiten vallen en door die Arabische lessen was je niet alleen anders voor de ander, maar werd je zelfs van je eigen vervreemd. Ook werd de achterstand die we toch al bezaten nog groter. En tot slot werd geprobeerd de taal en cultuur van thuis te vervangen, te zuiveren; in de woorden van voormalig koning Hassan II.
Het verbaast me overigens dat nooit een Nederlander met Riffijnse achtergrond naar de rechter is gestapt om de Nederlandse overheid aan te klagen voor die misdaad.
In de podcast vertelt Obdeijen dat hij meehielp aan dat weerzinwekkende project. Hoe kon je als onderwijsdiplomaat met de wetenschap dat het overgrote deel van de Marokkaanse-Nederlanders Riffijns is en niet Arabisch, toch adviseren om hen de Arabische taal en cultuur op te dringen in Nederland, in het onderwijs dat bildung als kern heeft en niet afbraak? Waarom moesten we überhaupt met dat project lastig worden gevallen? En hoe kun je jaren later, met Popper in gedachte, na inmiddels zo veel kennistoename, want er is heel vaak geklaagd over die opgelegde Arabische lessen, er nog steeds de pauw over uithangen? Is het niet tijd om tot het besef te komen dat er een grote fout is gemaakt met het onderwijzen van een vreemde taal en overdadige excuses aan te bieden? Is het niet tijd om al die nieuwe gezichtspunten, zoals over 58/59 in te lijven? Is het niet tijd om de geschiedenis recht te doen?
Kortom; het is meer dan tijd dat de ‘elite’ met goede bedoelingen inziet dat hun wensen niemands vader of moeder is.
Hoe het tussen mij en de hoofdredacteur van Zemzem afliep? Toen ik vroeg wat mijn column bij de Arabische wereld aan te laten sluiten inhield, wist de hoofdredacteur obsceen exotisch bezig geweest te zijn. Ze stelde voor om het er maar bij te laten, wat betekende dat na meer dan tien jaar mijn onbezoldigde column per direct werd stopgezet. Geen fles bronwater, geen olijfolie, geen wijn, zelfs geen dankjewel.
Asis Aynan
Wil je Eén erwt maakt nog geen snert lezen? Hier.