Chacha’s dromen
Zoals ieder mens heb ook ik slechte gewoonten. Een daarvan is dat ik voor het slapengaan radio luister. Grote kans dat je wakker wordt gehouden of je dromen vermengen zich met de gesprekken en berichten op de radio.
Volgens dichter Gerrit Komrij is de slaap het kleine sterven. Doodgaan, ook al zo een slechte gewoonte. En de grote dood van Chacha afgelopen zomer is de reden dat we hier bij elkaar zijn.
Op een van die radionachten werd ik gewekt door Chacha. Hij was in mijn slaapkamer. Op de radio droeg hij een gedicht voor. Zijn stem hing als slierten rook in de lucht, voor ik de woorden vatte, waren ze alweer vervlogen.
Het woord ‘vervliegen’ was niet van toepassing op Chacha. Hij bestond uit een stuk. Je wist wat je aan hem had. Chacha was de vleesgeworden duidelijkheid, eerlijkheid stond in zijn leven gebeiteld. Een enerzijds- en anderzijds-opstelling stond voor hem gelijk aan uit elkaar vallen, uiteen donderen – de mens aan gruzelementen. Nee, zo was Chacha niet. Door die opstelling is hij zichzelf heel zijn leven trouw gebleven aan zijn echte ik. Een ingewikkelde én bewonderingswaardige levensfilosofie, die leidde tot een solitair bestaan.
De meeste stervelingen plegen vaak verraad, omdat we succes nastreven, onzeker zijn, een partner willen, de ander te vriend houden, bang zijn voor onze ouders, bazen en leiders. Chacha had voor zichzelf gekozen en creëerde zo totale vrijheid, waardoor zijn kunstenaarschap alle ruimte kreeg.
Wij vertoefden graag in Chacha´s aanwezigheid, want dan voelden wij ons voor vrij, heel eventjes, maar wel vrij. Ik heb ook mensen gezien die hun broek vol scheten, niet vanwege Chacha, maar door die oneindige vrijheid.
Op een vrijdagavond zat ik een keer bij de dichter. Ik had een vriend meegenomen, een acteur in opleiding. Op tafel stonden volle glazen en doppinda´s in een diepe schaal. Chacha pakte zijn luit, speelde een prettig wijsje en zong als een blueszanger de soera Al-iglas, Oprechtheid, soeranummer 112, 1-1-2. Een goede vriend noemt de soera ook wel één-glas-wijn.
De blues die Chacha zong ging ongeveer zo: “Hij is god, ja god, yeah baby, als enige, wah baby, de enige.”
Het lied werkte enorm op mijn lachspieren, en ik verwonderde mij over hoezeer de blues, de luit, en de koran samen konden. De bevriende acteur had ogen zo groot als rijpe vijgen, die elk moment uit elkaar konden barsten. Zijn ogen zaten vol angst. Zien jullie niet dat dit godslastering van de hoogste orde is, leek hij te zeggen. Bel god, bel 112. De jongen keek schichtig om zich heen, alsof ieder moment een van de aartsengelen het appartementje aan de Van Woustraat zou binnenstormen om ons een enorm pak op de broek te geven.
Na Chacha’s overlijden herinnerde ik mij het gedicht in het holst van de nacht. Dus ging ik op zoek naar de opnames. Pas bij het schrijven van dit stuk zag ik de symboliek: de zoektocht naar de stem die uit de wereld van de levenden was verdwenen.
Ik vond het nachtelijke dicht in het archief van de publieke omroep. Chacha droeg het in 1989 voor bij de Nos-Radio, omdat een van de eerste Amazigh-festivals werd georganiseerd. Laten we naar het gedicht De emigrant(1) luisteren, de vertaling is van berberloog en taalwetenschapper Roel Otten.
(2)
In het radioprogramma Hollandse Nieuwe droeg Chacha een ander gedicht voor en sprak over het belang van dichten. (3)
Asis Aynan
Bovenstaand stuk werd op 28 oktober op de Chacha Night in Utrecht voorgedragen.
(1) Het gedicht ´De emigrant´ staat in de dichtbundel Honger, naaktheid, vlucht voor de honden, Mohammed Chacha, vertaling Roel Otten, Uitgeverij Izouaran, 1995, isbn: 9789054340171, (niet meer verkrijgbaar).
(2) Nos-cutuur, 14 december 1989.
(3) Hollandse Nieuwe, 28 december 1989.