Het achterwerk hoog naar de zachtblauwe hemel, de armen om en om in bogen naar de ophakkende junizon en dan scherp het zwembadwater in.
In het Brediusbad in Westerpark zwom ik banen borstcrawl. Om de twee slagen nam ik een hap lucht, waarna ik door mijn zwembril kort naar de bodem keek. Op de witte vloer schitterde talloze ronde oranje figuren zonneschijnsel. Ze deden mij denken aan de figuren op de gordijnen in de slaapkamer van mijn ouders.
De kamer waar mijn vader door de dood al tien jaren niet meer slaapt.
Als kind kroop ik vaak ‘s nachts bij mijn moeder. Niet door de doodsangst, die ons in het holst van de nacht bezoekt. Het was honger, een honger naar warmte en liefde die mij wakker schudde en door het huis liet sluipen om mijn lichaam tegen het hare te duwen.
Zo heel af en toe kon ik onverrichter zake terugkeren naar mijn bed met een bodem van gevlochten staaldraden, omdat een broertje of zusje mij voor was.
Wakker worden in het bed van mijn ouders, beter gezegd: in hun sfeer, was het zoetste dat er bestond. Alleen wakker worden was vaak een vervelende ervaring. Hoe vaak werd ik in mijn bed wakker met een hoofd vol angsten.
Bij de twee die gemeenschap hadden en mij verwerkten, kende de nacht geen demon of geest.
Moeder en vader lieten mij ‘s weekends altijd liggen, uitslapen. Als ik mijn ogen opendeed, en zij waren richting gebed en ontbijt, keek ik naar de katoenen gordijnen met oranje cirkels, die als wiskundige verzamelingen over de stof waren verspreid.
Een tijdje geleden schoof ik de sprei van het ouderlijk bed opzij en liet me op mijn buik vallen.
Ik duwde het hoofd in de matras, strekte armen en benen en zoog mijn longen vol. Ik rook ze, vader en moeder, de onmetelijke liefde en warmte, die net zo onbeschrijfelijk is als de oneindigheid van het heelal.
Asis Aynan