De eerste keer
De eerste keer dat ik demonstreerde was in de vierde klas van de katholieke basisschool in Haarlem. Het docententeam had in de koffiekamer besloten dat wij, leerlingen, niet meer op het schoolplein mochten rennen. In de pauzes was tijdens overloopje, pakkertje en zoentjestik te vaak een kleuter omvergelopen. De dag na het verbod klonk, zoals altijd iets voor half negen, de zoemer die ons naarbinnen riep voor het onzevader, rekenen en taal. De bovenste klassen negeerden de elektrische triller en liepen naar de muur aan de overzijde van de schoolingang. We gingen met onze rug tegen de muur van het binnenplein staan en weigerden naar onze klas te gaan. De docent die de schoolbel bediende, bleef de knop van de zoemer maar indrukken. Toen hij doorkreeg dat we niet reageerden, haalde hij het schoolhoofd.
Daarna heb ik enkele malen gedemonstreerd: tegen onderwijsveranderingen, de oorlog in Irak, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh en de massaslachting op de redactie van Charlie Hebdo. Het afgelopen jaar heb ik vaker deelgenomen aan een betoging dan alle keren daarvoor bij elkaar opgeteld.
De reden is dat precies een jaar geleden in de geboortestreek van mijn ouders, de Rif in Noord-Marokko, de visventer Mohsine Fikri op macabere wijze om het leven kwam. Hij had op de clandestiene markt in het haventje van Al Hoceima zwaardvis gekocht. De gendarmerie hield hem staande en eiste smeergeld, eer hij verder mocht. Fikri weigerde geld te geven en dat pikten de gendarmes niet. Ze belden een vuilniswagen, waar de ordedienst zijn zwaardvis in gooide. Het tafereel vulde de blik van Mohsine Fikri met waanzin en hij sprong in de bek van de vuilauto. Het verhaal gaat dat een gendarme met de volgende woorden het doodsbevel gaf: “Vermorzel z’n moeder.”
Mohsine Fikri wilde zijn waar redden, maar hij en zijn vis werden door de pers van de vuilwagen vermalen.
Lees verder in Eén erwt maakt nog geen snert – Het Rifgebergte, de dubbele nationaliteit en andere misverstanden [Uitgeverij Van Oorschot].