In het weekblad Nieuwe Revue schreef ik een brief aan regisseur Eddy Terstall.
Ieder is zijn eigen migratie
Cher Eddy,
Ken je het eenregelige dicht ‘Ieder is zijn eigen broer.’ van Jan Hanlo? Daar moest ik aan denken na het lezen van je briefessay. In mijn hoofd werd de dichtregel: Ieder is zijn eigen migratie.
Toen jij je stiefvader leerde kennen, reisde jemma (moeder) in maart 1980 van het uitgestrekte dorp in de heuvels naar het vliegveld van Alhoceima, die zeeboezem is sinds tweeëneenhalf jaar het centrum van de ‘Opstand in de Rif’ tegen de Marokkaanse dictatuur. De gps op mijn telefoon laat zien dat het tegenwoordig 77 kilometer is naar Alhoceima, twee uur met de auto. In die tijd was het een halve dag ploeteren door het zinderende landschap. Mijn moeder werd weggebracht door haar schoonvader, opa Mimoun. Vanaf Alhoceima vloog ze naar het westen: Tanger. Daar stapte ze over naar Brussel. Mijn moeder deed dat als analfabete. De enige taal die ze kon lezen en schrijven was die van de natuur.
Vloog ze naar vliegveld Zaventem? Ik weet het niet, want ik was nog niet geboren, maar ik bestond wel. In haar buik. Ze was hoogzwanger. En waar was mijn vader? Kreeg hij geen vrij van de hondenbrokkenfabriek, waar hij de lopende band diende? Werd er op de kosten gepast? Want mijn moeder reisde met haar vier kinderen. De jongste twee en de oudste tien jaar oud.
Op een Brussels vliegveld stapte ze over naar Schiphol.
Mijn vader werd herenigd met zijn gezin. Het wordt daarom in de lectuur gezinshereniging genoemd, wat het eigenlijk niet is, want als vijf mensen hun habitat achterlaten en in een volstrekt onbekende omgeving samen worden gebracht met echtgenoot de vader, dan is dat geen hereniging, maar een verscheurd gezin dat in den vreemde wordt gelijmd. Het was kunstmatige lijm.
Onlangs daalde ik in een gesprek af in mijn verleden en eerlijk gezegd schrok ik van wat ik daar aantrof. Herinneringen zijn sferen en geen feiten. Dus hoe waarheidsgetrouw die geschiedenis is, weet ik niet, maar het is allerminst en bagatelle, er moet iets van waar zijn.
Mijn kindertijd in een witte buurt was er een van uitsluiting. Als ik denk aan de contacten die onze familie had met andere gezinnen in de buurt, dan waren die er nauwelijks. Sommigen hadden nog wel het respect om ons gedag te zeggen. Toen ik dit terugvond in mijn herinneringen was daar enerzijds ontsteltenis, anderzijds begrijp ik het ook wel, onze familie zag er voor de buitenwereld uit als een gesloten bastion. We waren allen in die tijd de Nederlandse taal niet goed machtig en onze gebruiken en tradities waren voor de buitenwacht vreemd. Er kwamen bij ons niet veel mensen over de vloer, op een paar na, zoals de deftige kleuterleidster die de oudergesprekken aan huis deed en bij ziekte de huisarts.
Op mijn vijftiende ontmoette ik een jongen met wie ik voor het eerst in mijn leven echte vriendschap ervoer. Hij woonde met zijn ouders, die het niet breed hadden, in een pieperhuis. Hun hond heette Boomer, en die liet scheten waarvan je net niet van je stokje ging.
Ik denk dat ik toen afscheid van het geloof nam. De religie die zich enkele honderden jaren geleden aan onze familie op- en binnendrong, zegt over niet-moslims dat ze naar de hel gaan. Ik weet nog goed hoe de volgende gedachte zich in mijn adolescentenhoofd vormde; mocht er een onderwereld zijn, dan ga ik liever naar het vuur, waar ook mijn vriend naartoe gaat.
De vrijheid die het geloofsafscheid gaf, was immens. Met mijn beste vriend danste ik zonder schuld, zonder rem, zonder grens op alle discovloeren die Haarlem rijk was. Toen het moment daar was, verlieten we het ouderlijkhuis en gingen we in een buurt wonen met de naam Harmenjanswijk. Al snel ervoer ik dat een deel van de bewoners weinig van ons moest hebben. De wijk werd in de volksmond de Beits genoemd. Het kwartier deed haar giftige naam eer aan: we werden regelmatig uitgescholden voor homo.
Het waren sowieso vreemde jaren. Ik had een vriendin en haar ouders dwongen ons uit elkaar te gaan, vanwege mijn Marokkaanse achtergrond. Uiteindelijk werd ik de relatie en de wijk uit gepest. Samen met de beste vriend verhuisden we naar Amsterdam-Osdorp, en dat is hoe ik afscheid nam van mijn geboortestad.
Het waren de jaren nul; de moord op filmmaker Theo van Gogh en de stand van de multiculturele samenleving dwongen mijn (familie)geschiedenis te onderzoeken en na te denken over wie ik wilde zijn in deze maatschappij. Het werd een trek door mijn achtergrond, de literatuur, debatzalen en nachtcafés.
Het onderdompelen in mijn Berberachtergrond verschafte baanbrekende inzichten. Want als ik dacht aan het uitgestrekte dorp, waar ik ben verwerkt, zag ik de grote verscheidenheid van het landschap. Al die ongelijke heuvels, wilde planten en de aardbodem, die net als het dialect, om de paar meter van kleur verandert. Het was een grote vergissing om in die omgeving één enkele god te aanbidden, omdat die superdiverse contreie niet correspondeert met één almachtige heer die alle zeden en gewoonten gelijk slaat, eenvormig maakt.
Op de hogeschoolopleiding waar ik lesgeef, zie ik dat grenzen ter discussie stellen helaas geen vanzelfsprekendheid is. Zo een zestig procent van onze studentpopulatie heeft familiebanden elders op de wereld – een perfecte afspiegeling van de Amsterdamse straat. Een groot deel van die zestig procent studeert samen en toont interesse in elkaars feesten, religie en taal.
De andere veertig procent is autochtoon, wit, trekt vooral met elkaar op, en komt vaak niet uit de grote stad. Het is echt een vreemd beeld om voor de klas te staan en de witte studenten bij elkaar te zien zitten. Een witte vlucht in de klas.
Mijn ouders zijn jaren geleden naar dit land gekomen en hun trek heeft economische en intellectuele voorspoed gebracht. Maar het grootste migratiecadeau is dat deze tijd beter te verstouwen is. De moderne technologie maakt contact tussen mensen en culturen eenvoudig en tegelijkertijd complex. Soms begrijp je de ander in een handomdraai en soms is het verwarring alom. Dat verreist dat je niet bang bent voor de ander en snel moet kunnen schakelen, en door de migratie van mijn ouders heb ik niet anders gedaan.
De samenleving heeft zich te lang blindgestaard op de integratie van minderheden, waardoor de anderen uit het oog zijn verloren, en nu zie ik ze onthand en ontriefd bij elkaar in mijn klas zitten. Ik zeg niet dat men moet integreren in de culturen die erbij zijn gekomen in Nederland. Maar ik wens iedereen migratie toe. Elke dag weer. Want iedere nieuwe morgen is een reis ergens naartoe. Wie weet heeft van die reis, maakt zijn wereld begrijpelijker en overzichtelijker.
Goeie reis gewenst, Eddy.
Asis Aynan
Nieuwe Revue, Nr. 20, 15 mei 2019