Chalema-chalema praten
Het afgelaste opleidingscommissie-etentje, waar ik in mijn vorige column over schreef, vond na de zomer alsnog plaats. Wel zonder de student die om geloofsredenen niet in een ruimte wilde zijn waar alcohol wordt geschonken.
Tijdens het eten vertelde een van de studenten dat zodra het kon ze haar Groningse dorp vanwege een item bij de omroep Powned ontvluchtte. In dat filmpje, dat ik online bekeek, zegt een oud-basisschoolgenootje van haar dat ze het vies vond als ‘negers’ haar versierde. En die zaten ook nog eens heel de dag ‘chalema-chalema’ te praten.
Het Powned-meisje zal dan ook geen goed woord over hebben voor studenten die weleens ‘chalema-chalema’ praten in de klas. Ik zeg overigens altijd tegen hen dat dat niet netjes is, omdat niet iedereen begrijpt wat er wordt gezegd en dat leidt naar onbegrip en mondt uit in onveiligheid. Als studenten in de gangen, de kantine of buiten school talen over de landsgrenzen spreken, heb ik daar sowieso geen moeite mee. Het heet niet voor niets vrije tijd en in die tijd spreek ik ook behoorlijk wat ‘chalema-chalema’.
Bij ons thuis worden er twee talen gesproken. De ene is Nederlands en met mijn zoon spreek ik Riffijns (een van de Berbertalen), ook Tamazight genoemd. In de maanden voor dat mijn zonn (zo sprak mijn vader ‘zoon’ uit) geboren werd, maakte ik mij oprecht zorgen of het mij zou lukken om mijn moedertaal consequent met hem spreken. Toen Zonn onder de tl-buizen van de kraamkamer het levenslicht zag, zei ik in het Riffijns tegen hem: ‘Hey zoontje van me.’ Sindsdien heb ik geen andere taal met hem gesproken. Het zou mij nu zelfs vreemd voorkomen om dat wel te doen.
Voor de lezers die zich nu afvragen waarom ik Riffijns met mijn Zonn spreek, want we zijn in Nederland, toch? Vraag ik aan mijn Hollands-Friese vriendin naar het waarom. Ik kan die vraag gewoonweg niet beantwoorden. Ik vraag ook niet aan de gierzwaluw uit het park waarom hij ieder jaar naar Afrika vliegt om vervolgens terug te keren. Hij doet het gewoon.
‘Omdat het je moedertaal is en die wil je doorgeven,’ antwoordt mijn vriendin. ‘En ook ben je er op een of rare manier van overtuigd dat je op en dag dement zult worden en het Nederlands verliest en dan begrijpt Zonn je tenminste nog.’
Als kind en puber liet ik zomin mogelijk blijken dat ik tweetalig was. Het was de tijd dat Turk een scheldwoord was, Nederlandse dialecten en de Surinaamse tongval in naam van humor op feesten, partijen en de tv werden nagedaan.
Ik dacht dat die armoedige tijd voorbij was, maar het Powned-item bewijst het tegendeel. Gelukkig is het mij gelukt om de schaamte, die de zogenaamde humor met zich meebracht, van mij af te schudden en lekker zonder enige gêne met Zonn te chalema-chalema’en.
Asis Aynan
Bovenstaande column verscheen oktober 2022 in het Onderwijsblad