Nawoord bij de roman De wachters
Hij had woord gehouden
Bent u Tahar Djaout?
Hij kon de jongen niet horen en maakte aanstalten om het autoraampje naar beneden te draaien. Het was koud geweest die nacht. Hij liet de auto stationair warmdraaien om de condens op de voorruit te verdrijven. Hoe vaak had hij wel niet dit oude barrel verfoeid, maar geld voor een andere auto had hij niet. Hij was journalist en schrijver en die verdienen van alles, maar daar zit geen geld bij.
Had hij nou zijn dochter Kenza voor vertrek gedag gezegd? Hij wist het niet. Hij werd de laatste tijd volledig in beslag genomen door een boek dat hem had uitgekozen om het te schrijven. Het was een vervelend en pijnlijk boek om te schrijven. Hij had zich desondanks verheugd op de publicatie. Het werd zijn tiende boek. Het kreeg de titel De laatste zomer van de rede, maar dat zou hij niet meer meemaken. Zijn geliefden zouden het boek op losse vellen tussen het papierwerk op zijn bureau vinden en zijn Franse uitgever publiceerde het kristalheldere noodschrift over een boekhandelaar die weigert zich te onderwerpen aan het dictaat van de fundamentalisten. Hij liet de boekhandelaar in de dystopische roman door iedereen verlaten. Zijn vrouw, kinderen en zelfs de boekpersonages uit zijn boekenhandel, waar hij zich verschanst had, verlieten hem.
Het werd zijn kleinste en tegelijkertijd zijn grootste roman.
Waarom moest hij dat boek schrijven? Waarom hij?
Er was geen tijd om daarover na te denken. Schrijven ging sowieso voor enig overwegen, sterker nog; nadenken was de grootste vijand van de schrijverskunst, alles wat met verstand werd geschreven was lectuur, geen literatuur. Maar wat was hij hier allemaal aan het filosoferen? Hij werd tien minuten geleden al op de redactie verwacht en nu stond die jongen naast zijn auto ook nog iets onverstaanbaars te brabbelen. Eigenlijk symboliseerde deze scène de situatie waar zijn land Algerije in verkeerde: men zag elkaar, maar hoorde elkaar niet.
Nadat de nationale verkiezingen van 1991 door de zittende machthebbers ongeldig waren verklaard, zodat de islamisten niet aan de macht kwamen, was het land naar een burgeroorlog afgegleden. Waarom noemden ze het eigenlijk een burgeroorlog? De burgers van Algerije waren toch niet met elkaar in oorlog? Het waren de machthebbers en zij die op de macht belust waren die onschuldige burgers vermoordden. Iedere nacht werden er op brute wijze mensen vermoord. De laatste zomer van de rede was op deze bende gestoeld.
Waar was het hendeltje om het raam naar beneden te draaien? In het dashboardkastje? In de loop van de jaren was er nog maar één voor alle ramen. Echt, deze auto…
De laatste zomer van de rede betekende vreemd genoeg een nieuwe fase in zijn schrijverschap – maar die zou, heel wreed, al snel geschiedenis zijn. Al zijn eerdere romans hadden te maken met of gingen over die andere oorlog. De vuile oorlog die Frankrijk van zijn geboortejaar 1954 tot 1962 op Algerijnse bodem voerde. Iedere oorlog is vies en vuil, maar de onafhankelijkheidsoorlog was door en door rot. De Fransen noemden bijvoorbeeld een Kabyliër die ze de keel doorsneden een lachende Kabyliër.
Ah, kijk, het raamhendeltje lag inderdaad in het kastje. Hoe vaak sierde de lach wel niet zijn gezicht bij het schrijven van de roman De bottenzoekers. Ja, die ging zeker over de vuile oorlog, maar het was vooral een coming-of-ageroman waarin een wereldvreemd naamloos personage samen met zijn oom en een geleende ezel op zoek gaat naar de beenderen van zijn gesneuvelde broer. Wat had hij een pret gehad om door heel het boek iedere keer de zon een andere beschrijving te geven. Hij stak, als overtuigd republikein, die andere schrijver, op dezelfde grond als hij geboren maar zelf geen Algerijn, naar de kroon: Albert Camus. In diens De vreemdeling beschreef hij de zon op zoveel pagina’s op trefzekere wijze, maar het naamloze Arabische personage wordt door de hoofdpersoon Meursault zonder verklaring op het strand vermoord. Had Camus altijd omhoog gekeken en nooit om zich heen? Want in Algerije wonen geen Arabieren, maar Imashaghen, Ichawiyyen, Kabyliërs, Icenwiyyen, Imzabiyyen, Icalheyen, Isnuseyen en andere volkeren. In De bottenzoekers gaf Djaout alle personages een naam, maar liet in tegenstelling tot Camus het hoofdpersonage naamloos, én de zon die had hij nog nooit zo vaak laten opkomen, ondergaan en schijnen op zijn pagina’s.
Hij vond het voortdurend beschrijven van de zon geen opgave. Hij was tenslotte eigenlijk dichter. Had hij de poëzie vaarwel gezegd? Natuurlijk niet. Maar het was hem na het publiceren van een aantal poëziebundels wel duidelijk geweest dat gedichten een noodzaak van een heel klein groepje zijn. En aangezien zijn land aan culturele amnesie leed, moest hij dat geheugenverlies bestrijden door meer lezers te trekken. Daarom begon hij proza te schrijven dat net zo lucide als de Algerijnse luchten is en kon hij via de literatuur de geschiedenis van zijn volk vastleggen.
Zo, en nu vragen wat die jongeman van mij wil. Hij lachte naar hem en hield het hendeltje omhoog. Terwijl hij het raampje naar beneden draaide, vroeg hij zich af of hij naast de poëzie ook minder aandacht aan proza zou schenken. Hij had per slot van rekening een halfjaar geleden met een aantal kameraden het wekelijkse tijdschrift Ruptures opgericht. Romans schrijven was een tijdrovende solitaire aangelegenheid waar zitvlees voor nodig is, maar de toestand waarin zijn land verkeerde had een ander schrijven nodig. Ze moesten als onafhankelijke redactie iedere week middels verhalen uit alle uithoeken van Algerije de burgers informeren, begeesteren en aan het denken zetten.
Bent u Tahar Djaout?
Ja, ik ben Tahar Djaout.
Klik. Wat gebeurde hier? Ik hoorde toch een klik? Deze veel te jonge jongen aan zijn auto met vlassig baardje had ouders, grootouders die hij in zijn artikelen, boeken en gedichten een gezicht en stem gaf, zoals hij in De wachters deed. Het was misschien wel zijn dierbaarste roman. Niet omdat het boek in de prijzen viel, maar het lukte hem om met vederlichte pen alles wat er mis was in het land zich in een kleine gemeenschap af te laten spelen. Ze hadden de oorlog van de Fransen misschien wel gewonnen maar de strijd onderling in de vorm van afgunst, argwaan en het uiteindelijke, onvermijdelijke verraad was niet overwonnen.
Hij had het liefst de jongen in zijn armen genomen en tegen hem gezegd dat hij er niks aan kon doen, omdat die het slachtoffer was van iemand die op zijn beurt ook weer ten prooi was gevallen aan iemand anders die eveneens aas was; een oneindig effect met heilloze resultaten.
Op de klik volgde een suizen dat overging in het lied van duizenden vogels en wel een miljoen cicaden, die hij zo vaak in zijn boeken opvoerde. Het was hun afscheidshymne voor hem. De muziek van de cicaden en vogels verstomde. Er bleef een stem over. Het was de zijne. Wat zei hij? ‘Als je spreekt, zul je sterven. Als je zwijgt, zul je doodgaan. Dus spreek en sterf.’ Ja, dat waren zijn woorden. Zijn lijfspreuk. Hij had woord gehouden. Toen werd alles stil en verscheen een laatste lach op zijn gelaat. Hij had intens veel van het woord gehouden.
Op 2 mei 1993 werd schrijver, journalist en dichter Tahar Djaout voor zijn deur in zijn auto tweemaal door het hoofd geschoten. Hij overleed tien dagen later op 39-jarige leeftijd aan zijn verwondingen in het ziekenhuis. Een van de vermeende schutters zou op televisie verklaren dat Tahar Djaout moest sterven omdat hij een angstaanjagend goede pen had die moslims van hun geloof zou afbrengen. Tahar Djaout was een van de eerste intellectuele slachtoffers die vermoord werd in de strijd tussen de staat en de islamisten, die heel het laatste decennium van de vorige eeuw duurde. Een twist tussen twee partijen die meer dan honderdduizend burgerdoden maakte.
Asis Aynan
Bovenstaande tekst verscheen als nawoord bij de roman De wachters van Tahar Djaout, vertaald door Hester Tollenaar, bij Uitgeverij Jurgen Maas. Hier te bestellen.