Vanaf het terras zag ik tussen de parkbomen door de zon trede voor trede zakken. Ze was vol, rond, rood, brandend. We draaien miljoenen jaren om haar heen.
Ik luisterde naar een lied – ik weet niet wie ik zou zijn zonder muziek. Raymond van het Groenewoud zong over twee meisjes op het strand, die modebladen lezen, in het rond kijken en dromen van een prins.
De barjongen had mij een glas heldere wijn gebracht. Langzaam drinken – door de zon, die bomen en dat lied moest ik mij bedwingen.
Ik dacht aan de dichter, die ik niet eerder had gelezen. Jan Kal. Ooit zag ik hem in een nachtcafé. Hij droeg een groen wintertrainingsjack, alsof hij net de F’jes had getraind. Dat leek me onwaarschijnlijk. Het was in het duisterste deel van de nacht.
De dichter was net als ik in Haarlem geboren. Hij wilde terug naar zijn achterland. In de Volkskrant stond dat hij de Haarlemse burgemeester om een dichterswoning had gevraagd. De stadsvader was niet op het verzoek ingegaan. Treurig dat de dichter geen pen, maar een bedelstaf vasthield. Nog treuriger dat de eerste burger van Haarlem niet op het initiatief inging. Maar dat mijn geboortestad weinig geïnteresseerd is in het geschreven woord en daarmee haar culturele identiteit verloochent is lang bekend. Wie in een van de etablissementen aan het centrale marktplein een bundel, roman, of krant zoekt, vindt niets. En het is nota bene het plein waar het beeld van Sint Laurens Janszoon Coster staat, de fictieve uitvinder van de boekdrukkunst. O, ironie.
We draaien miljoenen jaren om de zon, maar wat weten we over onszelf, de ander en kennen we de waarde daarvan? De nieuwe bundel van de poëet heet Een dichter in mijn voorgeslacht. In het nawoord schrijft hij: “Je kunt ook leven zonder genealogie, literatuur, kunst en misschien wel muziek, maar wat is dat voor leven. Bijna net zo leeg als een leven zonder zelfonderzoek.” Zo is het, én deze wijsheid zou door meer mensen gedeeld moeten dan enkel dichters.
Asis Aynan