Hoe zagen de Riffijnse krijgsgevangen eruit?
Op het Vimeo-platform keek ik naar The people vs. Agent orange. In die documentaire zien we de strijd van de 79-jarige Tran To Nga. Ze probeert iemand verantwoordelijk te krijgen voor de gifgasoorlog die Amerika in Vietnam begon. Hoezeer Tran To Nga, menig advocaat, activist en andere slachtoffers het aangedane gifgasleed erkend te krijgen, de autoriteiten, de rechtelijke macht en de bedrijven die de troep produceerden, ze wassen hun handen in onschuld.
Hun verdediging ziet er ongeveer zo uit; de bedrijven zeggen dat ze een verdelgingsmiddel produceerden en geen gif, de rechter geeft de industrie gelijk en zegt daarbij dat ze de Agent Orange wel moesten produceren, omdat ze daartoe opdracht kregen van de staat, maar tegelijkertijd zijn de Verenigde Staten van Amerika niet aan te klagen. Waarom het niet mogelijk is Amerika ter verantwoording te roepen is, is mij niet duidelijk.
Ik weet natuurlijk dat, als die ene dag aanbreekt, wanneer ik genoeg materiaal heb verzameld over Nederlandse bedrijven die zich ten koste van de Rifoorlog en de bezetting van de Rif hebben verrijkt, het ene ja-maar-verweer, zoals in The people vs. Agent orange, het andere zal volgen. Toch, hoe treurig de documentaires over Agent Orange stemmen, ze hebben mij vooral geleerd: de erkenning komt niet landen, niet van bedrijven, niet van organisaties, maar van de geschiedenis. En die geschiedenis zegt dat gifgasbombardementen gedurende de Rifoorlog (1920-1926) zijn uitgevoerd. Zelfs na de oorlog was afgelopen ging het gebruik van de gassen door tot de zomer van 1927 – de journalist en diplomaat Walter B. Harris schreef er als een van de weinigen destijds over. De eerste echte studie die aantoonde dat Spanje en Frankrijk, met hulp van Duitsland, ook een gifgasoorlog voerde, was Giftgas gegen Abd el Krim (Rudibert, Rolf-Dieter, 1990).
Was het gebruik van de mosterdgassen en ander gif een geëigend middel om in de bezettingsoorlog te gebruiken? Absoluut en natuurlijk niet. Op de Vredesconferentie van Den Haag in 1907 werd het Verdrag nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land uit 1899 aangepast. In artikel 23 van het verdrag staat dat het verboden is om ‘vergift of vergiftigde wapens’ in te zetten. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak gebruikten de kemphanen over en weer mosterdgas. Daarom werd op 17 juni 1925 het Protocol van Genève ondertekend, waarin werd afgesproken nooit meer een chemische en bacteriologische oorlog te voeren. Maar. Op het moment dat de mannen aan hun sigaren en pijpen zogen en het verdrag ondertekenden werd voor het eerst in de geschiedenis een chemische oorlog tegen een burgerbevolking gevoerd in de Rif.
Vanwege die verdagen hebben de bezettingsmachten Frankrijk en Spanje het gebruik van de troep altijd geheim moeten houden. Tot op de dag vandaag. De regeringen hielden het gebruik van het mosterdgas zelfs verborgen voor hun soldaten. Dat lukte omdat het gifgas vooral in de waterbronnen en op de akkers van de Riffijnen werd gegooid. De Spaanse, Franse en de soldaten van de sultan kregen dus niet direct met het gift te maken.
Onlangs las ik de autobiografische roman Intermezzo in Marokko (Boucher, 1948) van Arturo Barea. Barea vocht in de Rif en maakt in zijn boek geen melding over de inzet van gifgas. Hij schrijft sowieso weinig over de daadwerkelijke strijd. Het gaat in Intermezzo in Marokko vooral over het top-tot-teen corrupte Spaanse leger. Verder drinkt Barea cognac en manzanilla, legt het verschil uit tussen een soldatenkroeg en officierencafé, schrijft over het bordeelleven en droomt van een ingenieurs- of schrijverscarrière na de Rifoorlog.
Ook las ik de roman The Riffian (Little, Brown, and Company, 1933) van Carleton S. Coon, die vooral bekendheid verwierf met zijn antropologische werken. The Riffian gaat over Ali the Jackal. Ondanks dat de roman vlak na de Rifoorlog verscheen en Coon in de Rif heeft gewoond, komt noch de bezettingsoorlog, noch de gifgas ter sprake. De roman is vooral een picareske odyssee, waarin de Amerikaan zich een Riffijn waant en wat hij al die verschillende bezetters al dan niet zou aandoen. En het is een pleidooi dat de Riffijn misschien wel op het Afrikaanse continent woont, maar vooral een Europeaan is. Coon was geobsedeerd door dat idee. Hij probeerde dit ook in zijn wetenschappelijke werken te bewijzen.
De enige roman die ik ken die de verschrikkingen van de wrede Rifoorlog uitgebreid beschrijft én melding maakt van de mosterdgas is in Iman, strijd om Marokko (De Arbeiderspers, 1933) van Ramon J. Sender. Ook hij vocht in de vieze oorlog. In een ruzie tussen de officier Kamioneta (vrachtwagentje) en de doorgedraaide infanterist Loko komt het ter sprake. Loko zegt tegen zijn meerdere:
‘“Kamioneta heet je? Nou die naam is voor je geknipt! Dien heb je sinds die laatste zwijnerij bij Annual; je was nog veel grauwer in de vesting dan de auto’s. Hoe heb je dat eigenlijk voor elkaar gekregen? Je moest toch aan het front wezen.”
De officier vliegt woedend op. Zijn kameraden, die hem ook niet goed kunnen uitstaan, houden hem met moeite terug en verklaren lachend, dat het onrechtvaardig zou wezen om een zieke te ranselen. Kamioneta laat zich niet kalmeeren. Ten laatste komt een militaire dokter en garandeert, dat Loko gauw zal slapen.
“Het is een arme kerel.” Voegt hij er bij, “hij heeft een klap van den molen en bovendien gasvergiftiging. Den 5en Juli dreef de wind de gaswolken bij Tizzi Asa naar achteren en haast de heele bezetting van het blokhuis aan de spoorbaan heeft een portie binnengekregen.”
Een, die slecht over den vlieger te speken is zegt den luitenant-kolonel: “Onzin ook, om met tegenwind gasbomen te smijten!”’
Terwijl ik dit schrijf, bedenk ik mij dat het van grote waarde zou zijn als er getuigenissen, in welke vorm dan ook, zouden zijn van Riffijnse burgers en soldaten. Ik ben benieuwd of ik die tijdens mijn onderzoek opduik. Onlangs kocht een bekende van mij een fotoalbum van een Canadese handelaar op, dat vol staat met foto’s van een Franse gevechtspiloot die in de Rifoorlog diende. Eén van de foto’s raakte mij zeer. Ik had nog nooit Riffijnse krijgsgevangenen gezien. En plots stonden ze daar. Kijk maar. Dit is geschiedenis.
Dit is een volgend stuk in mijn onderzoek naar het gifgas dat in de jaren twintig van de vorige eeuw op de Rif is gegooid. Lees hier het eerste en/of het tweede stuk in de serie.